Hoogeveense woorden

VERTALING 

slouwe - tuinslang

dommiet - straks, meteen

balg - buik, lijf

kladde - papieren zakje

mien maain - mijn meisje

gaogel - gehemelte

tweiduuster - schemering

zende - zeis

kruppe - grup

miegen - plassen, urineren

paosbuul - paasnetje

knikkerbuul - knikkerzakje

bezik - apart, bezijden

keugien - biggetje

kraomschudden - kraamvisite

schutteltie - schoteltje

siepels - uien

wasbalie - wasteil

beuntie - zoldertje

schroeten - opscheppen, pochen

emerties - frambozen

gaornkloppe - onnozel persoon

snotlappe - zakdoek

erebezen - aardbeien

urk - wesp

stoete - brood

tolter - schommel

mieghummel - mier

zeupien - borrel, of karnemelk

lienderek - wasrek

liendepaol - waslijn

krange - verkeerd om, verkeerd, vervelend in `hij hef zien boezeroen krange an`, of die neetoor, die is ja altied krang en verkeerd.

 

voethaansen - sokken

skulk - schort

skorteldoek - vroeger een omslagdoekje hoog op de nek bij de streekdracht, later een theedoek

knieptange - oorwurm

tieskauwen - eten met lange tanden

tiezert - iemand die weinig lust

poeste - puist maar poesten betekent blazen of hijgen. Ie mut hard poesten um tegen de barg op te komen - het kost veel inspanning om tegen de berg op te komen.

eerpels - aardappelen

kwaanskwies - tussen de bedrijven door, losjes.

soepslieve - opscheplepel voor soep

proemen - pruimen

buze - zak in een kledingstuk

puute - grote zak

prugel - leuk, klein kind.